Uitleg bij artikel 93 AVG
Artikel 92 en 93 AVG staan in een apart hoofdstuk, getiteld 'Gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen'. Alhoewel de Commissie zelf geen wetgevende macht heeft binnen de EU (de wetgevende macht wordt gevormd door de Raad en het Parlement), heeft ze wel de bevoegdheid om besluiten te nemen op basis van wetten zoals de AVG. Het bekendste voorbeeld daarvan is de mogelijkheid om adequaatheidsbesluiten te nemen (artikel 45); daarnaast zijn er nog twee bepalingen waarin expliciet is vervat dat de Commissie nadere regels mag stellen. Ten eerste ten aanzien van informatie die kan worden verstrekt door verantwoordelijken door middel van iconen (artikel 12 lid 8) en ten tweede ten aanzien van de eisen van certificeringsmechanismen (artikel 43 lid 8). De bevoegdheid om handelingen vast te stellen ten aanzien van artikel 12 lid 8 en artikel 43 lid 8 is gebaseerd op artikel 290 van het Verdrag voor de Werking van de EU (overweging 166).
Bij de gebruikmaking van deze bevoegdheid dient de Commissie rekening te houden met de regeldruk voor kleine ondernemingen - voor hen is het vaak al complex en belastend om aan de zware eisen uit de AVG te voldoen (overweging 167). Voor een definitie van dergelijke ondernemingen (overweging 13), moet worden gekeken naar artikel 2 van de bijlage van de Aanbeveling van de Commissie betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen.
'Artikel 2
Aantal werkzame personen en financiële drempels ter bepaling van de categorieën ondernemingen
1. Tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (KMO's) behoren ondernemingen waar minder dan
250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR
niet overschrijdt.
2. Binnen de categorie KMO's is een „kleine onderneming” een onderneming waar minder dan 50 personen werkzaam
zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 10 miljoen EUR niet overschrijdt.
3. Binnen de categorie KMO's is een „micro-onderneming” een onderneming waar minder dan 10 personen werkzaam
zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 2 miljoen EUR niet overschrijdt.'
Ook kan de Europese Unie als zodanig nadere regels stellen, namelijk als dat noodzakelijk is voor de harmonisering van de gegevensbeschermingsregels binnen de EU (overweging 170). Wel wordt daar rekening gehouden met de diverse eisen die daarvoor zijn neergelegd in artikel 5 van het Verdrag voor de Werking van de EU.
'Artikel 5
1. De lidstaten coördineren hun economisch beleid binnen de Unie. Daartoe stelt de Raad maatregelen vast, met name globale richtsnoeren voor dat beleid.
Voor de lidstaten die de euro als munt hebben, gelden bijzondere bepalingen.
2. De Unie neemt maatregelen om te zorgen voor de coördinatie van het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, met name door de richtsnoeren voor dat beleid te bepalen.
3. De Unie kan initiatieven nemen ter coördinatie van het sociaal beleid van de lidstaten.'
Lid 1 van artikel 93 AVG stelt dat de Commissie wordt bijgestaan door een comité in de zin van de Verordening tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren. Relevant zijn onder andere artikel 1, 3 en 4 van die Verordening.
'Artikel 1 Onderwerp
Bij deze verordening worden de algemene voorschriften en beginselen vastgesteld die van toepassing zijn op de regelingen die gelden wanneer een juridisch bindende handeling van de Unie (hierna „basishandeling” genoemd) volgens eenvormige voorwaarden moet worden uitgevoerd en vereist is dat de vaststelling van uitvoeringshandelingen door de Commissie aan de controle van de lidstaten wordt onderworpen.
Artikel 3 Gemeenschappelijke bepalingen
1. De gemeenschappelijke bepalingen vastgesteld in dit artikel zijn van toepassing op alle in de artikelen 4 tot en met 8 bedoelde procedures.
2. De Commissie wordt bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten. Het comité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.
3. De voorzitter legt het comité de door de Commissie vast te stellen ontwerpuitvoeringshandeling voor.
Behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen wordt het comité door de voorzitter bijeengeroepen ten minste 14 dagen nadat de ontwerpuitvoeringshandeling en de ontwerpagenda aan het comité zijn voorgelegd. Het comité brengt advies over de ontwerpuitvoeringshandeling uit binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de aangelegenheid. De termijn staat in verhouding tot het vereiste dat de leden van het comité snel en daadwerkelijk de ontwerpuitvoeringshandeling kunnen onderzoeken en hun standpunt kenbaar kunnen maken.
4. Zolang het comité geen advies heeft uitgebracht, kan elk lid van het comité wijzigingen voorstellen en kan de voorzitter het comité een gewijzigde versie van de ontwerpuitvoeringshandeling voorleggen.
De voorzitter streeft ernaar oplossingen te vinden die in het comité de ruimst mogelijke steun genieten. De voorzitter deelt het comité mede op welke manier rekening is gehouden met de gevoerde besprekingen en voorgestelde wijzigingen, met name die welke ruime steun in het comité hebben genoten.
5. De voorzitter kan in naar behoren gemotiveerde gevallen, het advies van het comité via een schriftelijke procedure verkrijgen. De voorzitter stuurt de ontwerpuitvoeringshandelingen toe aan de leden van het comité en legt naargelang van de urgentie van de aangelegenheid een termijn vast voor het uitbrengen van een advies. Elk lid van het comité dat zich voor het verstrijken van deze termijn niet tegen de ontwerpuitvoeringshandeling verzet of zich niet uitdrukkelijk onthoudt bij de stemming daarover, wordt geacht stilzwijgend in te stemmen met de ontwerpuitvoeringshandeling.
Behoudens andersluidende bepaling in de basishandeling wordt de schriftelijke procedure zonder gevolg beëindigd, indien binnen de in de eerste alinea bedoelde termijn daartoe door de voorzitter toe wordt besloten of door een lid van het comité daarom wordt verzocht. De voorzitter roept dan binnen een redelijke termijn het comité bijeen.
6. Het advies van het comité wordt in de notulen opgenomen. De leden van het comité hebben het recht te verzoeken dat hun standpunt in de notulen wordt opgenomen. De notulen worden door de voorzitter onverwijld aan de leden van het comité toegezonden.
7. De controleregeling omvat in voorkomend geval tevens de verwijzing naar een comité van beroep.
Het comité van beroep stelt op voorstel van de Commissie bij gewone meerderheid van stemmen van de leden zijn reglement van orde vast.
Het comité van beroep komt niet eerder dan 14 dagen en niet later dan zes weken na de verwijzingsdatum bijeen, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen. Onverminderd lid 3 brengt het comité van beroep uiterlijk twee maanden na de verwijzingsdatum zijn advies uit.
Het comité van beroep wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.
De voorzitter stelt de datum van de vergadering van het comité van beroep in nauwe samenspraak met de leden van het comité vast, ten einde de lidstaten en de Commissie in staat te stellen vertegenwoordigers van het juiste niveau af te vaardigen. De Commissie roept het comité van beroep uiterlijk 1 april 2011 voor de eerste keer bijeen om zijn reglement van orde vast te stellen.
Artikel 4 Raadplegingsprocedure
1. Wanneer de raadplegingsprocedure van toepassing is, brengt het comité advies uit, zo nodig door middel van een stemming. Indien het comité zich door middel van een stemming uitspreekt, wordt het advies uitgebracht bij gewone meerderheid van stemmen van de leden.
2. De Commissie neemt een besluit over de aan te nemen ontwerpuitvoeringshandeling, waarbij zij zoveel mogelijk rekening houdt met de besprekingen binnen het comité en met het uitgebrachte advies.'
Het Comité voor de gegevensbescherming, zoals ingesteld door de AVG, is niet dit comité, zo lijkt te blijken uit artikel 70 lid 3 AVG 'Het Comité zendt zijn adviezen, richtsnoeren, aanbevelingen en beste praktijken toe aan de Commissie en aan het in artikel 93 bedoelde comité en maakt deze bekend.'
Lid 2 van artikel 93 AVG stelt dat als in de Verordening naar dit lid wordt verwezen, artikel 5 van de eerder genoemde Verordening tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren van toepassing is. Ook artikel 6 en 7 zijn daarbij van belang.
'Artikel 5 Onderzoeksprocedure
1. Wanneer de onderzoeksprocedure van toepassing is, brengt het comité zijn advies uit met de meerderheid van stemmen die is voorgeschreven in artikel 16, leden 4 en 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en, indien van toepassing, artikel 238, lid 3, van het VWEU, voor handelingen die op voorstel van de Commissie worden vastgesteld. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten in het comité overeenkomstig genoemde artikelen gewogen.
2. Indien het advies positief is, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling aan.
3. Indien het advies negatief is, neemt de Commissie, onverminderd artikel 7, de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan. Wanneer een uitvoeringshandeling noodzakelijk wordt geacht, kan de voorzitter binnen twee maanden na het uitbrengen van het negatieve advies een gewijzigde versie van die ontwerpuitvoeringshandeling bij hetzelfde comité indienen of de ontwerpuitvoeringshandeling binnen een maand na het uitbrengen van het negatieve advies ter verdere bespreking aan het comité van beroep voorleggen.
4. Indien geen advies is uitgebracht, kan de Commissie, behoudens de in de tweede alinea bedoelde gevallen, de ontwerpuitvoeringshandeling aannemen. Wanneer de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aanneemt, kan de voorzitter een gewijzigde versie daarvan aan het comité voorleggen.
Onverminderd artikel 7, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan indien:
a) die handeling betrekking heeft op belastingheffing, financiële diensten, bescherming van de gezondheid of veiligheid van mensen, dieren of planten of definitieve multilaterale vrijwaringsmaatregelen;
b) indien de basishandeling bepaalt dat de ontwerpuitvoeringshandeling niet kan worden vastgesteld indien geen advies is uitgebracht, of
c) een gewone meerderheid van de leden van het comité zich ertegen verzet.
In elk van de in de tweede alinea genoemde gevallen kan de voorzitter, wanneer een uitvoeringshandeling noodzakelijk wordt geacht, binnen twee maanden na de stemming een gewijzigde versie van die handeling bij hetzelfde comité indienen of de ontwerpuitvoeringshandeling binnen een maand na de stemming ter verdere bespreking aan het comité van beroep voorleggen.
5. In afwijking van lid 4 is de onderstaande procedure van toepassing voor de aanneming van een ontwerp van definitieve antidumping- of compenserende maatregelen indien door het comité geen advies is uitgebracht en een gewone meerderheid van de leden zich tegen de ontwerpuitvoeringshandeling verzet.
De Commissie voert overleg met de lidstaten. Niet eerder dan 14 dagen en niet later dan een maand na de vergadering van het comité stelt de Commissie de leden van het comité in kennis van het resultaat van dat overleg en legt zij een ontwerpuitvoeringshandeling aan het comité van beroep voor. In afwijking van artikel 3, lid 7, komt het comité van beroep niet eerder dan 14 dagen en niet later dan een maand na de voorlegging van de ontwerpuitvoeringshandeling bijeen. Het comité van beroep brengt zijn advies overeenkomstig artikel 6 uit. De in dit lid genoemde termijnen laten de noodzaak van naleving van de in de desbetreffende basishandeling vastgelegde termijnen onverlet.
Artikel 6 Verwijzing naar het comité van beroep
1. Het comité van beroep brengt advies uit bij de in artikel 5, lid 1, bedoelde meerderheid.
2. Zolang er geen advies is uitgebracht, kan elk lid van het comité van beroep wijzigingen in de ontwerpuitvoeringshandeling voorstellen en de voorzitter kan besluiten de ontwerpuitvoeringshandeling al dan niet te wijzigen.
De voorzitter streeft ernaar oplossingen te vinden die in het comité van beroep de ruimst mogelijke steun genieten.
De voorzitter deelt het comité van beroep mede op welke manier rekening is gehouden met de gevoerde besprekingen en voorgestelde wijzigingen, met name de voorgestelde wijzigingen welke ruime steun in het comité van beroep hebben genoten.
3. Indien het advies van het comité van beroep positief is, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling aan.
Indien geen advies is uitgebracht, kan de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling aannemen.
Indien het advies van het comité van beroep negatief is, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan.
4. In het geval van definitieve multilaterale vrijwaringsmaatregelen neemt de Commissie in afwijking van lid 3 de ontwerpmaatregelen niet aan wanneer er niet bij de in artikel 5, lid 1, bedoelde meerderheid een positief advies is uitgebracht.
5. In geval van een ontwerp van definitieve antidumping- of compenserende maatregelen brengt het comité van beroep, in afwijking van lid 1, tot en met 1 september 2012 zijn advies bij gewone meerderheid van zijn leden uit.
Artikel 7
Vaststelling van uitvoeringshandelingen in uitzonderlijke gevallen
In afwijking van artikel 5, lid 3, en artikel 5, lid 4, tweede alinea, kan de Commissie een ontwerpuitvoeringshandeling aannemen indien deze onverwijld moet worden vastgesteld om een aanzienlijke verstoring van de landbouwmarkten of een risico voor de financiële belangen van de Unie zoals bedoeld in artikel 325 van het VWEU te vermijden.
In dat geval legt de Commissie de vastgestelde uitvoeringshandeling onmiddellijk aan het comité van beroep voor. Indien het comité van beroep een negatief advies over de vastgestelde uitvoeringshandeling uitbrengt, trekt de Commissie die handeling onmiddellijk in. Indien het comité van beroep een positief advies uitbrengt of geen advies uitbrengt, blijft de uitvoeringshandeling van kracht.'
In de Verordening wordt 10 keer verwezen naar artikel 93 lid 2 AVG, namelijk:
- Artikel 28 lid 7 AVG, het opstellen van standaardcontractbepalingen voor verwerkersovereenkomsten (tussen de verantwoordelijke en de verwerker en tussen de verwerker en een sub-verwerker).
- Artikel 40 lid 9 AVG, ten aanzien van Europese (supra-nationale) gedragscodes, die door het Comité worden beoordeel en ten aanzien waarvan het Comité de Commissie moet raadplegen, kan uiteindelijke de Commissie besluiten dat deze gedragscode geldig is.
- Artikel 43 lid 9 AVG, de Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen die voorzien in technische normen voor certificeringsmechanismen en gegevensbeschermingszegels en -merktekens en mechanismen ter bevordering en erkenning van die certificeringsmechanismen en gegevensbeschermingszegels en -merktekens.
- Artikel 45 lid 3 AVG, een adequaatheidsbesluit.
- Artikel 45 lid 5 AVG, het intrekken of wijzigen van een adequaatheidsbesluit.
- Artikel 46 lid 2 sub c AVG het opstellen van standaardcontractbepalingen ten behoeve van passende waarborgen voor de doorvoer van gegevens naar een organisatie in een land waarvoor geen adequaatheidsbesluit geldt.
- Artikel 46 lid 2 sub d AVG het goedkeuren van dergelijke bepalingen die zijn opgesteld door een nationale handhavende instantie.
- Artikel 47 lid 3 AVG, het vaststellen van het model en de procedures voor de uitwisseling van informatie over bindende bedrijfsvoorschriften.
- Artikel 61 lid 9 AVG, het vaststellen van het model en de procedures voor de wederzijdse bijstand van toezichthoudende autoriteiten.
- Artikel 67 AVG, het vaststellen van regelingen voor de elektronische uitwisseling van informatie tussen toezichthoudende autoriteiten onderling en tussen toezichthoudende autoriteiten en het Comité.
Lid 3 van artikel 93 AVG stelt dat als in de Verordening naar dit lid wordt verwezen, artikel 8, in samenhang met artikel 5, van de eerder genoemde Verordening tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren van toepassing is.
'Artikel 8 Onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen
1. In afwijking van de artikelen 4 en 5 kan in een basishandeling worden vastgesteld dat, om naar behoren gemotiveerde redenen van urgentie, dit artikel van toepassing is.
2. De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast die onmiddellijk van toepassing is zonder voorafgaande voorlegging aan een comité en die gedurende ten hoogste zes maanden van kracht blijft, behoudens andersluidende bepaling in de basishandeling.
3. De voorzitter legt de in lid 2 bedoelde handeling uiterlijk 14 dagen nadat deze is vastgesteld, voor advies aan het desbetreffende comité voor.
4. Indien de onderzoeksprocedure van toepassing is en het comité een negatief advies uitbrengt, trekt de Commissie de overeenkomstig lid 2 vastgestelde uitvoeringshandeling onmiddellijk in.
5. Voor de vaststelling van voorlopige antidumping- of compenserende maatregelen door de Commissie is de procedure van dit artikel van toepassing. De Commissie stelt dergelijke maatregelen vast na overleg met de lidstaten of, in bijzonder dringende omstandigheden, na de lidstaten te hebben ingelicht. In dit laatste geval geschiedt dit overleg uiterlijk tien dagen na de datum waarop de lidstaten van de door de Commissie vastgestelde maatregelen in kennis zijn gesteld.'
Er wordt één maal verwezen naar artikel 93 lid 3 van de Verordening, namelijk bij het intrekken of wijzigen van een eerder door de Commissie genomen adequaatheidsbesluit. In principe geldt daarvoor de procedure van artikel 5 uit de Verordening tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren op van toepassing. Artikel 45 lid 5 AVG stelt echter ook: 'Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie, stelt de Commissie onmiddellijk van toepassing zijnde uitvoeringshandelingen vast volgens de in artikel 93, lid 3, bedoelde procedure.'
Artikel 93 Comitéprocedure
1.De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
3.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 van die verordening, van toepassing.
Overwegingen
(13) Teneinde natuurlijke personen in de gehele Unie een consistent niveau van bescherming te bieden en te voorkomen dat verschillen het vrije verkeer van persoonsgegevens op de interne markt hinderen, is een verordening nodig om marktdeelnemers, met inbegrip van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, rechtszekerheid en transparantie te bieden, te voorzien in dezelfde wettelijk afdwingbare rechten voor natuurlijke personen in alle lidstaten en in verplichtingen en verantwoordelijkheden voor de verwerkingsverantwoordelijken en de verwerkers, te zorgen voor consistent toezicht op de verwerking van persoonsgegevens en voor vergelijkbare sancties in alle lidstaten, alsook voor doeltreffende samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten van verschillende lidstaten. Voor de goede werking van de interne markt is het nodig dat het vrije verkeer van persoonsgegevens in de Unie niet wordt beperkt of verboden om redenen die verband houden met de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens. Om rekening te houden met de specifieke situatie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen omvat deze verordening een afwijking voor organisaties met minder dan 250 werknemers wat het bijhouden van registers betreft. Voorts worden de instellingen, organen en instanties van de Unie, en de lidstaten en hun toezichthoudende autoriteiten aangemoedigd om bij de toepassing van deze verordening de specifieke behoeften van de kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in aanmerking te nemen. De definitie van het begrip kleine, middelgrote en micro- ondernemingen dient te worden overgenomen uit artikel 2 van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (1).
(167) Om te zorgen voor uniforme voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden verleend waar dit in deze verordening is voorzien. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011. In die context dient de Commissie specifieke maatregelen voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in overweging te nemen.
(168) De onderzoeksprocedure dient te worden toegepast voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen inzake standaardcontractbepalingen tussen verwerkingsverantwoordelijken en verwerkers, en tussen verwerkers onderling; gedragscodes; technische normen en mechanismen voor certificering; het door een derde land, een gebied of een welbepaalde sector binnen dat derde land of een internationale organisatie geboden passend beschermingsniveau; standaardbepalingen inzake bescherming; modellen en procedures voor de elektronische uitwisseling van informatie tussen verwerkingsverantwoordelijken, verwerkers en toezichthoudende autoriteiten wat bindende bedrijfsvoorschriften betreft; wederzijdse bijstand; en regelingen voor de elektronische uitwisseling van informatie tussen toezichthoudende autoriteiten onderling en tussen toezichthoudende autoriteiten en het Comité.
(169) Indien uit het beschikbare bewijsmateriaal blijkt dat een derde land, een gebied of een welbepaalde sector in dat derde land, of een internationale organisatie geen passend beschermingsniveau waarborgt en wanneer dwingende redenen van urgentie dat vereisen, dient de Commissie uitvoeringshandelingen vast te stellen die meteen in werking treden.
(170) Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het waarborgen van een gelijkwaardig niveau van bescherming van natuurlijke personen en van het vrije verkeer van persoonsgegevens in de hele Unie, niet voldoende door de lidstaten alleen kan worden verwezenlijkt en derhalve, gezien de omvang en de gevolgen van de maatregelen, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
Bronnen